12 november 2010 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN BO2798, BK-10/00100 en 00101
Door de verrekening van een verlies uit 2006 met de inkomens over 2003 en 2004 hoefde iemand over die jaren geen belasting te betalen. Zijn partner had met gebruikmaking van de regeling voor de niet of weinig verdienende partner over de jaren 2003 en 2004 de heffingskorting uitbetaald gekregen. Door de verliesverrekening had de partner met terugwerkende kracht geen recht op uitbetaling van de heffingskortingen. De inspecteur legde aan de partner daarom navorderingsaanslagen op met berekening van heffingsrente.
Over de teruggave van belasting en premies als gevolg van de verliesverrekening vergoedde de belastingdienst geen heffingsrente.
De rechtbank vond dat in strijd met een redelijke wetstoepassing gezien de onderlinge samenhang tussen de teruggaaf van belasting en de navorderingsaanslag. De rechtbank vernietigde daarom de beschikking heffingsrente.
In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag dat de wetgever destijds bewust heeft gekozen om bij de vermindering van een aanslag door verliesverrekening geen heffingsrente te vergoeden en om bij het navorderen van een ten onrechte verleende heffingskorting wel heffingsrente in rekening te brengen. Het is de rechter verboden om de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te beoordelen. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herstelde de beschikking heffingsrente.