14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN-nummer: AQ5949 Zaaknr: 90/01033
Een aantal personen had de blote eigendom van spaarbiljetten van de CDK-bank. Zij hadden deze gekocht van een BV die het tijdelijke recht van vruchtgebruik van die biljetten hield. De BV had de volle eigendom van de biljetten gekocht van de CDK-bank. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek is huiszoeking verricht bij de BV en twee andere vennootschappen die op dezelfde wijze als de BV CDK-biljetten verwierven en doorverkochten. De administratie van de BV werd in beslag genomen. Bij het onderzoek door de FIOD werd een lijst opgesteld van in de administratie van de BV aangetroffen contracten betreffende de verkoop van CDK-biljetten. Die lijst is verspreid binnen de belastingdienst. Vervolgens heeft een boekenonderzoek bij de CDK-Bank plaatsgevonden. Dat heeft geleid tot een tweede renseigneringsronde omdat tijdens het onderzoek meer contracten werden aangetroffen dan waren opgenomen in de eerste renseigneringsronde. De aanslagen, die werden opgelegd voor de eerste renseigneringsronde, werden vastgesteld zonder correctie wegens het bezit van de blote eigendom. In geschil was of de belastingdienst over een voor navordering noodzakelijk nieuw feit beschikte en of het zorgvuldigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel waren geschonden.Volgens Hof Amsterdam was de inspecteur ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslagen met het feit dat aanleiding gaf tot het opleggen van de navorderingsaanslagen niet bekend. Evenmin had hij daarmee bekend kunnen zijn. Dat betekende, dat voldaan was aan de eis van een nieuw feit. Naar het oordeel van het Hof waren de navorderingsaanslagen niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel opgelegd. De inspecteur had na de renseignering per brief meegedeeld, dat hij over gegevens met betrekking tot de CDK-biljetten beschikte en om een toelichting gevraagd. Daarmee was de navorderingsaanslag voldoende aangekondigd. Het Hof stelde vast, dat er geen sprake was van landelijk of plaatselijk begunstigend beleid, waarvan in deze gevallen was afgeweken. Omdat ook niet in een meerderheid van gelijke gevallen anders was gehandeld, was geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.