14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN-nummer: AP5297 Zaaknr: 99/30566
Iemand had de blote eigendom van een aantal spaarbiljetten van de CDK-bank. Hij had deze gekocht van een BV die het tijdelijke recht van vruchtgebruik van die biljetten hield. De BV had de volle eigendom van de biljetten gekocht van de CDK-bank. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek is huiszoeking verricht bij de BV en twee andere vennootschappen die op dezelfde wijze als de BV CDK-biljetten verwierven en doorverkochten. De administratie van de BV werd in beslag genomen. Bij het onderzoek door de FIOD werd een lijst opgesteld van in de administratie van de BV aangetroffen contracten betreffende de verkoop van CDK-biljetten. Die lijst is verspreid binnen de belastingdienst. Vervolgens heeft een boekenonderzoek bij de CDK-Bank plaatsgevonden. Dat heeft geleid tot een tweede renseigneringsronde omdat tijdens het onderzoek meer contracten werden aangetroffen dan waren opgenomen in de eerste renseigneringsronde. De biljetten van de belanghebbende zijn pas bij de tweede renseigneringsronde boven water gekomen. De belastingdienst verkeerde na de eerste renseigneringsronde in de veronderstelling, dat alle besmette biljetten bekend waren. De belanghebbende heeft in een bijlage bij zijn aangiften vermeld dat hij in het bezit is van "bloot eigendom 6% spaarbiljet CDK". De aanslagen, die werden opgelegd na de eerste renseigneringsronde, werden vastgesteld zonder correctie wegens het bezit van de blote eigendom. Na de tweede ronde werden navorderingsaanslagen opgelegd. In geschil was of de belastingdienst over een voor navordering noodzakelijk nieuw feit beschikte.Volgens Hof Den Bosch was de inspecteur ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslagen met het feit dat aanleiding gaf tot het opleggen van de navorderingsaanslagen niet bekend. Evenmin had hij daarmee bekend kunnen zijn. Dat betekende, dat de navorderingsaanslagen terecht waren opgelegd.