Nederlands verbod op aftrek kosten buitenlandse deelneming is niet toegestaan

14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | C-168/01

Volgens de Nederlandse wet op de vennootschapsbelasting zijn de kosten van een deelneming in een dochtermaatschappij aftrekbaar van de winst van de moedermaatschappij op voorwaarde, dat er in Nederland belastbare winst wordt behaald. Dat heeft tot gevolg, dat de kosten van buitenlandse deelnemingen veelal niet aftrekbaar zijn, omdat deze deelnemingen geen winst behalen, die in Nederland belast is. Aan de verhouding tussen gemaakte kosten en hoogte van de in Nederland belastbare winst worden geen eisen gesteld. Het EU Hof van Justitie is van oordeel, dat deze bepaling in de Nederlandse wet in strijd is met het EG-verdrag. Het EG-verdrag verbiedt beperkingen van de vrijheid van vestiging van onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat. Op grond van het EG verdrag mogen de lidstaten wel in hun wetgeving een verbod op de aftrek van kosten van een deelneming opnemen. Bij de invoering van een dergelijk aftrekverbod moet wel rekening gehouden worden met het verbod op beperkingen van de vrijheid van vestiging. Alleen wanneer de samenhang van het belastingstelsel in gevaar komt mag de vrijheid van vestiging worden beperkt. Daarvan is volgens het Hof van Justitie geen sprake, omdat ieder verband ontbreekt tussen de toekenning van een fiscaal voordeel aan een in Nederland gevestigde moedermaatschappij en de fiscale behandeling van dochtermaatschappijen. De aftrekbeperking in Nederland wordt niet gecompenseerd door een voordeel. Het Hof is van oordeel, dat ongelijke behandeling plaatsvindt van in Nederland gevestigde moedermaatschappijen, afhankelijk van de plaats van vestiging van hun deelnemingen.