14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJN: AU3172, 05/830
Een echtpaar had een studerend kind, dat geen recht meer had op een studiebeurs. De ouders hadden evenmin recht op kinderbijslag voor dit kind. Het kind woonde in een appartement, dat door de ouders was gekocht en waarvoor het kind geen huur betaalde. De ouders wilden hun bijdrage in de kosten van levensonderhoud van het kind in aftrek brengen. De aftrekbare bedragen zijn forfaitair bepaald en afhankelijk van de mate van ondersteuningVolgens de rechtbank Leeuwarden konden de ouders niet bewijzen dat zij hun kind meer dan in belangrijke mate ondersteunden, zodat zij recht hadden op een aftrek van € 315 per kalenderkwartaal. Bepalend voor de mate van ondersteuning was in dit geval het eigen inkomen van het kind. Verder wilde de rechtbank geen rekening houden met de huisvestingskosten. De ouders gingen uit van een huur van € 2.700 per jaar die als bijdrage in het levensonderhoud moest worden aangemerkt. De rechtbank overwoog dat er geen sprake was van op de ouders drukkende huurkosten van hun kind. Volgens de belastingdienst hadden de ouders een persoonlijk recht van gebruik en bewoning aan hun kind toegekend. In dat geval was er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van verarming van de ouders.