14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN-nummer: AQ5908 Zaaknr: 03/01398
Iemand stelde in december 1998 met haar vader een verklaring op, waarin stond dat zij de door haar bewoonde woning zou kopen van haar vader voor een nog vast te stellen prijs. De overdracht van de woning vond plaats in het jaar 2000. Een deel van de koopsom werd kwijtgescholden. Voor de heffing van het schenkingsrecht was in geschil op welke datum de koopovereenkomst tot stand is gekomen en of bij de bepaling van de waarde van de woning rekening mocht worden gehouden met de bewoning door de dochter. Naar het oordeel van het Hof moest als datum van verkoop de leveringsdatum worden aangehouden, omdat een eerdere datum nergens uit bleek. De intentieverklaring uit 1998 was te mager om als koopovereenkomst te kunnen gelden, omdat partijen zich tot niets verplichtten en er geen prijs was opgenomen in de verklaring, ondanks dat de taxatie, die bij de aangifte als uitgangspunt werd gehanteerd al had plaatsgevonden. Omdat niet werd bewezen, dat de feitelijke bewoning door de dochter op een (huur)recht of een ander (zakelijk) recht berustte, moest de waarde van de woning worden vastgesteld in vrije staat.