Niet tot ondernemingsvermogen behorende zaken vormden geen verkrijging voor overdrachtsbelasting bij

24 juni 2004 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN-nummer: AQ2083 Zaaknr: 03/00249

Twee broers vormden in 1992 een vennootschap onder firma met hun vader. Vader heeft daarbij een aantal onroerende zaken ingebracht. Volgens de vennootschapsakte ging het om een boerderij en twee nieuw gebouwde woningen. Die waren volgens de akte economisch eigendom van vader en een van de broers en werden door hen ook bewoond. Eind 2000 werd door de notaris een akte opgemaakt, waarin de uittreding van vader uit de vennootschap onder firma per 31 december 1999 en de voortzetting van de onderneming door beide broers was geregeld. Als gevolg van de uittreding deden de broers aangifte overdrachtsbelasting voor hun aandeel in de ondergrond van beide nieuwbouwwoningen. Over de waarde van de woningen berekenden zij geen overdrachtsbelasting. De verkrijging van vaders aandeel in de landbouwgrond was vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De inspecteur belastte bij beide broers ook het aandeel in de opstallen. Hij ging daarbij uit van de waarde in vrij opleverbare toestand. Bij de broer die een van de woningen bewoonde paste de inspecteur uiteindelijk wel een vrijstelling van overdrachtsbelasting toe, die geldt voor de verkrijging uit een gemeenschap door degene, die de zaak heeft ingebracht. In beroep oordeelde Hof Arnhem als volgt. Als bij de uittreding van een vennoot een andere vennoot een groter aandeel verkrijgt in de onroerende zaken van de vennootschap is overdrachtsbelasting verschuldigd tenzij er een vrijstelling van toepassing is. Door het uittreden van vader veranderde het aandeel in de VOF van 1/3 aandeel in een 1/2 aandeel. De inspecteur heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het feit, dat de economische eigendom van de woningen niet was ingebracht in het vermogen van de vennootschap onder firma en dus niet tot het ondernemingsvermogen van de vennootschap behoorde. Dat betekende, dat hij de naheffingsaanslag naar een onjuiste maatstaf heeft opgelegd. De inspecteur moest bewijzen dat de door hem gestelde hogere waarde van de verkrijging juist was. Daarin is hij naar het oordeel van het Hof niet geslaagd. De naheffingsaanslag en de boete zijn door het Hof vernietigd.