16 januari 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJNBB1675, BK-06/00176
Een ondernemer die in 2000 zijn onderneming beëindigde verwerkte in zijn aangifte inkomstenbelasting in verband daarmee een vrijval van de door hem gevormde fiscale oudedagsreserve. Bij het opleggen van de aanslag hield de inspecteur geen rekening met de vrijval van de fiscale oudedagsreserve. Door het opleggen van een navorderingsaanslag wilde de inspecteur deze fout corrigeren. Het opleggen van een navorderingsaanslag is niet altijd mogelijk. Voorwaarde is het bestaan van een nieuw feit, dat wil zeggen een feit dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag niet bekend was of bekend had kunnen zijn. Aan die voorwaarde was niet voldaan, omdat de vrijval van de fiscale oudedagsreserve in de aangifte was verwerkt. Navordering is ook mogelijk als de aanvankelijke aanslag onjuist is als gevolg van een schrijf- of typefout of een daarmee gelijk te stellen vergissing van de inspecteur. De foute aanslag was het gevolg van het niet op het juiste moment op een knop op het toetsenbord drukken door een medewerker van de belastingdienst. Naar het oordeel van Hof Amsterdam was dat een met een typefout gelijk te stellen vergissing, die tot gevolg had dat de aanslag anders was vastgesteld dan de inspecteur wilde. Navordering was daarmee volgens het Hof gerechtvaardigd. De Hoge Raad was het niet eens met het Hof. Handelingen waarbij gegevens uit de aangifte in de computer worden ingevoerd maken deel uit van het proces dat tot vaststelling van de aanslag leidt. Wanneer in dat proces fouten worden gemaakt moet worden beoordeeld of er sprake is van een onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten of in het recht of van een vergissing waardoor de aanslag anders is vastgesteld dan bedoeld. Na verwijzing stelde Hof Den Haag vast dat de gemaakte fout een gevolg was van de door de belastingdienst gekozen werkwijze. De inspecteur maakte niet aannemelijk dat er een vergissing was begaan. Omdat er geen sprake was van een schrijf- of typefout was niet van belang dat de door de inspecteur gemaakte fout voor de belanghebbende direct kenbaar was. De kenbaarheid van een fout is alleen bij een schrijf- of typefout van belang.