15 november 2005 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN: AU6136, BK-04/01313
Scholingsuitgaven zijn aftrekbaar wanneer zij de daarvoor geldende drempel overschrijden. Deze aftrek is echter genormeerd voor scholingsuitgaven voor een opleiding of studie waarvoor de belastingplichtige recht heeft op een prestatiebeurs. Deze genormeerde uitgaven mogen pas in aanmerking worden genomen als de voorwaardelijke lening niet wordt omgezet in een beurs. Verder is er recht op aftrek van de werkelijke kosten wanneer de scholingsuitgaven meer bedragen dan twee maal het normbedrag voor studiekosten volgens de Wet Studiefinanciering 2000. Het normbedrag voor boeken en leermiddelen bedroeg in 2001 € 45,78 per maand; het normbedrag voor onderwijs € 110,79 per maand, in totaal dus € 156,57 per maand. Een belastingplichtige volgde in een deel van het jaar 2001 een hogere beroepsopleiding. Zijn scholingsuitgaven bedroegen € 1.996. Met ingang van de maand september ontving hij in totaal € 267,52 aan prestatiebeurs. In zijn aangifte inkomstenbelasting over 2001 bracht hij scholingsuitgaven in aftrek. De inspecteur accepteerde deze aftrekpost niet. Volgens Hof Den Haag konden de normbedragen het beste per studiemaand worden bezien. Het totale normbedrag was dus 4 maal € 156,57 = € 626,28. Dat betekende dat de belastingplichtige recht op aftrek had omdat de door hem gedane scholingsuitgaven hoger waren dan tweemaal het normbedrag. In januari 2002 besloot de belastingplichtige zijn studie te beëindigen. In dat jaar werd de prestatiebeurs definitief niet omgezet in een gift. Bij de bepaling van de aftrek van scholingsuitgaven in 2001 moest daarom de prestatiebeurs nog in mindering worden gebracht.