Om niet verkregen appartementsrecht was belast voordeel

14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJN: AV2032, 05/2420

Een projectontwikkelaar realiseerde een wooncomplex dat was gesplitst in appartementsrechten. Het wooncomplex grensde aan water. Niet alle bijbehorende ligplaatsen voor boten werden verkocht. In verband daarmee werd een centrale steiger met daaraan 14 ligplaatsen voor boten niet gebouwd. De projectontwikkelaar verkocht uiteindelijk de desbetreffende appartementsrechten aan twee van de bewoners van het complex. Zij verkochten het geheel door aan de BV van één van hen tegen een aandeel in de te behalen winst. Die winst vormde onder de wet IB 1964 inkomsten uit andere arbeid en was belast. De betaling van het aandeel in de winst vond plaats in het jaar 2001. Eén van beiden verwerkte de opbrengst echter niet in zijn aangifte. De inspecteur legde een navorderingsaanslag op met een boete van 50% wegens het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte. Bij de berekening van de navorderingsaanslag was de inspecteur uitgegaan van het totaal behaalde voordeel van ƒ 46.242 en niet van het in 2001 ontvangen bedrag van ƒ 35.000. De rechtbank Haarlem was van oordeel dat er arbeid was verricht die normaal vermogensbeheer te boven ging. Bij de overdracht van het recht op levering van de appartementsrechten aan de BV werd afgesproken dat de BV de kosten van de aankoop van de dubbele steiger zou vergoeden en de steiger zou afbouwen. De arbeid van de BV moest aan beide overdragers worden toegerekend. Met de verkoop van de appartementsrechten werd een voordeel beoogd dat ook redelijkerwijs voorzienbaar was. De belastingdienst had echter het voordeel ten onrechte met toepassing van de sinds 2001 geldende regels berekend overeenkomstig goed koopmansgebruik. Omdat het voordeel betrekking had op de periode voor 2001 moest het kasstelsel worden toegepast. De rechtbank stelde het in 2001 behaalde voordeel op ƒ 35.000. Het voordeel bestaande uit de verkrijging van de steiger werd in het jaar 1999 belast, omdat de steiger in dat jaar werd opgeleverd. Dat voordeel werd berekend op ƒ 37.021, gelijk aan de prijs die in 2000 tussen onafhankelijke partijen voor een dergelijke steiger werd betaald. De rechtbank vond aannemelijk dat de belanghebbende als niet-deskundige op fiscaal terrein niet besefte dat de door de BV verrichte arbeid aan hem moest worden toegerekend. De voor opzet vereiste bewustheid dat mogelijk te weinig belasting zou worden geheven ontbrak. Omdat de belastingdienst voor beide jaren uitsluitend opzet aan de boete ten grondslag had gelegd vernietigde de rechtbank de boetebeschikkingen.