Omzetting bijstand in bedrag om niet was geen periodieke uitkering

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AQ7159, 39687

Een gemeente verstrekte in 1995 aan een echtpaar een rentedragende geldlening op grond van het Bijstandsbesluit zelfstandigen. In de loop van 1996 deelde de gemeente aan het echtpaar mee dat de lening gedeeltelijk werd omgezet in bijstand in de vorm van een bedrag om niet. De gemeente merkte het bedrag van de omzetting aan als netto loon. De belastingdienst legde een bestreden navorderingsaanslag inkomstenbelasting op over 1996 waarin bij ieder van de echtgenoten de helft van het gebruteerde bedrag van de omzetting werd bijgeteld en het verschil tussen dat bedrag en de helft van de netto omzetting werd verrekend als voorheffing. Hof Den Bosch verklaarde het beroep daartegen gegrond en vernietigde de navorderingsaanslag. Volgens het Hof was de omzetting van de geldlening in een bedrag om niet geen periodieke uitkering of verstrekking vanwege het incidentele karakter daarvan. De staatssecretaris van Financiën ging tegen de uitspraak van het Hof in cassatie. Naar zijn mening had het Hof ten onrechte geen rekening gehouden met de reële kans dat de omzetting zou worden gevolgd door een of meerdere omzettingen. Deze stelling was van feitelijke aard en werd in cassatie voor het eerst ingenomen. In cassatie kan echter geen onderzoek van feitelijke aard plaatsvinden. De Hoge Raad wees het beroep in cassatie daarom af.