14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AO9037, 38303
De ontbinding van een vennootschap en het overlijden van een van de voormalige vennoten na die ontbinding hebben niet tot gevolg dat aan de vennootschap geen boete kan worden opgelegd. Na ontbinding van een vennootschap kan een aanslag worden opgelegd voor belasting die de vennootschap verschuldigd was. Het beginsel dat het recht op strafvervolging niet kan worden uitgeoefend jegens een overleden persoon heeft niet tot gevolg dat het niet mogelijk is om na de ontbinding een fiscale boete op te leggen aan een vennootschap in verband met een tijdens haar bestaan ontstane belastingschuld. De ontbinding van de vennootschap heeft niet tot gevolg dat de uiteindelijk gerechtigden niet meer kunnen delen in de gevolgen van handelingen die zij voor of namens de vennootschap hebben verricht. Ook houden zij het recht om tegen de beboeting in het geweer te komen. Het overlijden van een van de voormalige vennoten kan een omstandigheid zijn waardoor de overgebleven vennoten zich niet meer adequaat kunnen verdedigen tegen de aan de vennootschap opgelegde verhoging. In dat geval moet beboeting achterwege blijven. In dit geval was niet aan de orde dat door het overlijden van een van de voormalige vennoten de overgebleven vennoten in de verdediging bemoeilijkt waren.