14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AR3090; 37851 39191 39192
Een adviseur had voor een groep van 129 mensen beroep ingesteld bij het Hof tegen uitspraken van de gemeente op bezwaarschriften tegen opgelegde aanslagen in de roerende ruimtebelasting. Het Hof heeft in 46 zaken het beroep, al dan niet gedeeltelijk, gegrond verklaard en in die zaken de gemeente veroordeeld tot een proceskostenvergoeding. In al deze gevallen heeft het Hof het bedrag van deze kosten gesteld op 2 (beroepschrift en verschijnen zitting) maal 1 (wegingsfactor) maal ƒ 710 = ƒ 1420 ofwel € 644,37. De gemeente ging tegen deze uitspraken van het Hof in cassatie, omdat zij meende, dat er sprake was van samenhangende zaken. De proceskostenvergoeding zou daardoor gematigd moeten worden. De Hoge Raad was van oordeel, dat er weliswaar 129 pro-forma beroepschriften zijn ingediend, die nadien zijn aangevuld met 129 identieke standaardmotiveringen, maar dat het hof in iedere zaak afzonderlijk moest beoordelen of de aanslagen naar de juiste heffingsgrondslag waren opgelegd. De Hoge Raad vond het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk.