14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN-nummer: AO8574 Zaaknr: BK 1898/02
Bij de beëindiging van zijn horecaonderneming heeft een ondernemer het bedrijfspand met aangebouwde woning naar het privé-vermogen overgebracht. In zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar van bedrijfsbeëindiging ging hij uit van de gezamenlijk door de belastingdienst en zijn taxateur vastgestelde waarde van het pand van ƒ 350.000. In verband met zelfbewoning ging hij uit van een waarde van 80% van de taxatiewaarde van het gehele pand. De inspecteur accepteerde bij de aanslagregeling deze waarde niet. Vervolgens wordt bij wijze van compromis uitgegaan van 90% (= ƒ 315.000) van de taxatiewaarde van het hele pand. Dit compromis is in het najaar van 2000 bereikt. In het voorjaar van 2001 heeft de staatssecretaris van Financien een besluit genomen over de waardedruk wegens zelfbewoning van een bedrijfspand bij bedrijfsbeëindiging. Op grond van dat besluit zou 65% van de waarde in vrij opleverbare staat van de woning moeten worden aangemerkt als waarde bij de staking. Hoewel de aanslag over het jaar 1999 nog niet onherroepelijk vaststond kan de ondernemer zich volgens Hof Leeuwarden niet met succes beroepen op het besluit van mei 2001, ondanks dat in het besluit is vermeld dat de daarin opgenomen werkwijze geldt als beleid voor alle aanslagen die op het tijdstip van publicatie nog niet onherroepelijk vaststaan. Naar het oordeel van het Hof is de ondernemer gebonden aan de afspraak met de inspecteur.