Ongelijke behandeling reiskosten voor studie in loon- en inkomstenbelasting geen verboden discrimina

3 mei 2005 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AT5021, 04/00879

Werkgevers kunnen hun werknemers een vergoeding betalen voor studiekosten. Ook de reis- en verblijfkosten in verband met de studie mogen belastingvrij worden vergoed. Daardoor verkeren deze werknemers in een gunstiger positie dan werknemers die geen vergoeding krijgen van hun werkgever en belastingplichtigen die niet in dienstbetrekking werkzaam zijn. Naar het oordeel van Hof Amsterdam is in dergelijke gevallen sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Een ongelijke behandeling van gelijke gevallen is alleen verboden als daarvoor geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. De wetgever heeft daarbij een zekere beoordelingsmarge. Zowel verblijfkosten als reiskosten zijn zogenaamde gemengde kosten. Volgens het Hof heeft de wetgever ten aanzien van de verblijfkosten in redelijkheid kunnen beslissen dat deze wel door een werkgever onbelast mogen worden vergoed, maar dat er geen plaats is voor aftrek voor een werknemer die de kosten niet vergoed krijgt. Er zijn geen eenvoudig te hanteren normbedragen voor verblijfkosten waarop de wetgever een eenvoudige en doelmatige aftrekregeling zou kunnen baseren. Ten aanzien van de reiskosten is het Hof van oordeel dat het ten opzichte van de totale studiekosten om een verhoudingsgewijs bescheiden bedrag gaat. Onder de Wet IB 1964 konden alleen de variabele kosten per kilometer in aftrek worden gebracht. Gelet op het op zichzelf gerechtvaardigde streven van de wetgever om een eenvoudig uit te voeren regeling voor scholingsuitgaven in het leven te roepen en gezien de zowel in absolute als in relatieve zin niet belangrijke bedragen komt het Hof tot de slotsom dat er een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor het verschil in behandeling.