Onjuiste aangifte is niet zonder meer opzettelijk onjuist gedaan

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AE8092 Zaaknr: 37511

De constatering, dat een ondernemer een van de gemeente ontvangen vergoeding voor het stoppen met bepaalde activiteiten van de onderneming niet in zijn aangifte als winst heeft verantwoord, betekent niet, dat hij te kwader trouw was. Dat heeft de Hoge Raad geoordeeld in de procedure van een ondernemer met een garagebedrijf, dat naast de handel in auto’s bestond uit schadeherstel en een spuiterij. De gemeente wilde, in verband met een wijziging van het bestemmingsplan, dat hij zou stoppen met de spuitactiviteiten en betaalde hem daarvoor een vergoeding van ƒ 60.000. Zijn accountant had gezegd, dat die vergoeding niet tot de winst behoorde. De inspecteur had van de FIOD vernomen, dat de gemeente een vergoeding had betaald aan de ondernemer. Op die grond had hij een navorderingsaanslag opgelegd. Voor het gerechtshof kwam vast te staan, dat hij niet over het vereiste nieuwe feit beschikte om te kunnen navorderen, omdat ten tijde van het opleggen van de aanslag over het betreffende jaar de FIOD al op de hoogte was van de betaling. De inspecteur kan dan alleen een navorderingsaanslag opleggen als de belastingplichtige te kwader trouw is. Volgens het Hof was de ondernemer te kwader trouw, omdat hij in een eerder jaar een vergoeding, die hij had ontvangen voor het beëindigen van zijn autosloperij wel tot zijn winst had gerekend. Niet is vastgesteld, dat de ondernemer wist, dat de aangifte onjuist was of dat hij zich bewust van de mogelijkheid, dat de aangifte onjuist was door de schadevergoeding niet tot de winst rekenen.