23 juni 2004 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN: AQ9823; 01/02499
Iemand woonde in Duitsland en was in Nederland in dienstbetrekking werkzaam. Zijn echtgenote had een zoon uit een eerder huwelijk. Die zoon had een studerende dochter. Na het overlijden van de zoon ondersteunde zijn stiefvader de studerende dochter. In het jaar 2000 betaalde hij een bedrag van DM 3.000. Hij wilde dat bedrag in aftrek brengen in zijn aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur stond dat niet toe, omdat hij meende dat die aftrek alleen mogelijk was als het stiefkleinkind ouder dan 27 jaar was. Volgens Hof Den Bosch zou een inwoner van Nederland wel recht op aftrek hebben, maar een inwoner van een ander land volgens het Nederlandse nationale recht niet. Er was weliswaar door de staatssecretaris van Financiƫn een resolutie uitgevaardigd voor buitenlanders die 90 % of meer van hun inkomen in Nederland verdienden, maar die stond alleen aftrek toe voor de ondersteuning van kinderen en niet van kleinkinderen. Onder verwijzing naar rechtspraak van het Hof van Justitie voor de Europese Gemeenschappen kwam Hof Den Bosch tot het oordeel dat het toestaan van de aftrek van de ondersteuning van de stiefkleindochter in strijdig was met het Gemeenschapsrecht. Het Hof stond aftrek toe van de werkelijk betaalde kosten.