Op grond van verdragen geen heffing in Nederland over pensioenbijdrage Europarlementarier

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AT5337, 03/04134

De inkomsten van in Nederland wonende leden van het Europese Parlement werden onder de wet IB 1964 aangemerkt als inkomsten uit arbeid die niet in dienstbetrekking is verricht. Voor de toepassing van de verdragen ter voorkoming van dubbele belastingheffing tussen Nederland en België en tussen Nederland en Frankrijk werden deze inkomsten aangemerkt als inkomsten uit zelfstandige arbeid. Dergelijke inkomsten werden belast in het land waar de inkomsten verdiend werden mits er in dat land een vast middelpunt was van waaruit de werkzaamheden werden verricht. In een procedure voor Hof Amsterdam was in geschil of Nederland belasting mocht heffen over bestanddelen van de beloning, die een in Nederland wonend lid van het Europese Parlement ontving. In de jaren van lidmaatschap nam het parlementslid deel aan de aanvullende pensioenregeling van het Europese Parlement. Zij bracht de door haar betaalde premies voor het pensioenfonds in geen van de betreffende jaren in aftrek op haar inkomen. De bijdragen van het Europese Parlement aan het pensioenfonds vermeldde zij daarentegen niet als inkomsten. De belastingdienst legde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op waarbij de bijdragen van het Europese Parlement tot het belastbare inkomen werden gerekend.Het parlementslid had voor haar werkzaamheden bij het Europese Parlement een werkkamer in Brussel en een werkkamer in Straatsburg. Deze werkkamers golden als een “vast middelpunt” van waaruit de zelfstandige werkzaamheden werden verricht. Naar het oordeel van het Hof was de belastingheffing over de inkomsten als lid van het Europese Parlement op grond van de verdragen toegewezen aan België respectievelijk Frankrijk. Dat gold evenzeer voor de bijdragen aan de pensioenregeling. Het Hof vernietigde de opgelegde navorderingsaanslagen.