12 maart 2007 | Overig | jurisprudentie | LJNBA4902, AWB 06/866
Een autoverhuurbedrijf bood aan zijn klanten tegen betaling als extra service aan om de gehuurde auto bij de klant thuis af te leveren en na gebruik weer op te halen. Het verhuurbedrijf maakte daarvoor gebruik van studenten en gepensioneerden, die per rit werden betaald. De chauffeurs moesten de auto op een door het verhuurbedrijf aangegeven tijdstip terugbrengen en een rittenadministratie bijhouden. In verband met de verzekering bewaarde het verhuurbedrijf kopieƫn van de rijbewijzen van de chauffeurs bij de administratie. Omdat er geen loonbelasting en premies volksverzekeringen werden ingehouden en afgedragen legde de belastingdienst een naheffingsaanslag op. De belastingdienst was van mening dat de chauffeurs in dienstbetrekking bij het verhuurbedrijf waren. Vanwege het ontbreken van personalia en identiteitsbewijzen in de administratie paste de inspecteur het anoniementarief toe. Volgens de rechtbank waren de chauffeurs niet verplicht om een rit te accepteren, maar als zij een rit geaccepteerd hadden konden zij zich niet zonder toestemming laten vervangen. Er bestond een gezagsverhouding tussen het verhuurbedrijf en de chauffeurs, omdat het verhuurbedrijf aanwijzingen kon geven waaraan de chauffeurs zich moesten houden. Het verhuurbedrijf maakte gebruik van deze bevoegdheid door het tijdstip waarop de auto moest worden afgeleverd en het bijhouden van een rittenadministratie voor te schrijven. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er vanaf het moment dat de chauffeur een rit aannam een dienstbetrekking. De aan de chauffeurs uitbetaalde bedragen vormden daarom loon, waarover loonbelasting en premies volksverzekering dienden te worden afgedragen. Ten aanzien van de toepassing van het anoniementarief oordeelde de rechtbank dat het verhuurbedrijf zich had moeten realiseren dat sprake was van dienstbetrekkingen. Het verhuurbedrijf had dus moeten voldoen aan de verplichtingen die horen bij het voeren van een loonadministratie.