25 september 2009 | Rechtbank | jurisprudentie | LJN BJ7927, 07/3747
Wie 5% of meer van de aandelen in een vennootschap bezit, heeft een aanmerkelijk belang. Dat heeft tot gevolg dat de verkoopopbrengst van de aandelen belast is tegen 25% als deze meer bedraagt dan de aankoopprijs. Ook ontvangen dividend is belast tegen 25%. Voor de vraag of de 5%-drempel wordt overschreden, wordt niet naar het totaal van alle aandelen gekeken maar naar het totaal per soort aandeel indien er verschillende soorten aandelen bestaan.
Een werknemer van een bedrijf ontving in 1998 eerst 7.500 optierechten en later nog eens 2.500 optierechten. Met ieder optierecht kon de werknemer een certificaat van aandelen B in het bedrijf kopen tegen een nog vast te stellen
uitoefenprijs. De optierechten waren vijf jaar geldig. Eind 1999 werden de optierechten afgekocht tegen een vergoeding van ƒ 1.515.000.
Het geplaatste aandelenkapitaal van het bedrijf bestond uit 500.000 aandelen, waarvan 400.000 aandelen A en 100.000 aandelen B. Vanwege verschillende dividendrechten waren de aandelen A en B soortaandelen. Dat had tot gevolg dat de werknemer met zijn optierecht
een aanmerkelijk belang had. Hij had immers recht op 10.000 aandelen B, terwijl er 100.000 geplaatst waren. Anders dan de werknemer meende, wordt bij de beoordeling van de 5%-grens geen rekening gehouden met de in het kader van de optie-uitoefening nog uit
te geven aandelen. Dat blijkt uit een arrest van de Hoge Raad uit 2008. Gevolg van deze vaststelling was dat de ontvangen vergoeding voor de afstand van de optierechten als aanmerkelijk belangwinst was belast tegen 25%.