1 december 2006 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNAZ3355, 40518
In een arrest uit 1988 besliste de Hoge Raad dat opzet of grove schuld van de adviseur van een belastingplichtige wordt toegerekend aan de belastingplichtige. Het ging in die procedure om een boete wegens het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte. Op grond van dat arrest kan aan een belastingplichtige een boete worden opgelegd voor de gedragingen van zijn adviseur, tenzij de belastingplichtige aantoont dat er geen reden was om te twijfelen aan de fiscale aanvaardbaarheid van de mededelingen of adviezen van zijn adviseur. Voor de toepassing van het strafrecht heeft de Hoge Raad in het IJzerdraadarrest uit 1954 overwogen dat opzet ten aanzien van enig delict niet wordt toegerekend aan een natuurlijke persoon, maar bij de persoon persoonlijk aanwezig moet zijn geweest. In afwijking van het standpunt uit het arrest uit 1998 is de Hoge Raad nu van oordeel dat in fiscale procedures opzet of grove schuld van een ander niet aan de belastingplichtige kan worden toegerekend. Een dergelijke toerekening is in strijd met de in het EVRM opgenomen eis dat een ieder tegen wie vervolging is ingesteld onschuldig is totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Een boete kan dus alleen maar worden opgelegd aan een belastingplichtige op grond van zijn eigen handelen en niet meer op grond van verwijtbaar handelen van zijn adviseur.