14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AX9107, 05/00321
Nadat de Hoge Raad had beslist dat een werkgever de kosten van het stallen van de auto van de zaak belastingvrij mocht vergoeden werd de wet op dit punt per 1 januari 2002 gewijzigd. Een adviseur die zijn cliënten op het arrest en de komende wetswijziging wees stelde voor om over een reeks van jaren alsnog een vergoeding te betalen van ƒ 3.000 per jaar en om voor de komende jaren de vergoeding vooruit te betalen. Een van zijn cliënten maakte van de voorgestelde regeling gebruik en betaalde aan de DGA een bedrag van ƒ 21.000. Dat bedrag had betrekking op de jaren 1997 tot en met 2003. De belastingdienst merkte de gehele vergoeding aan als loon. Hof Amsterdam was er niet van overtuigd dat er al in 1997 een toezegging was gedaan voor een stallingsvergoeding. Het Hof vond aannemelijk dat de mogelijkheid tot belastingvrije vergoeding van de stallingskosten pas door de mailing van de adviseur onder de aandacht van de cliënt was gekomen. Het achteraf betalen van een vergoeding is ongebruikelijk. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan een vergoeding achteraf als een vrije vergoeding worden aangemerkt. Het moet dan gaan om kosten die volgens algemene maatschappelijke opvattingen voor rekening van de werkgever dienen te komen, ondanks het ontbreken van een expliciete toezegging. Dat gold volgens het Hof niet voor stallingskosten.Het Hof betwijfelde of het vooruitbetalen van een vergoeding maatschappelijk aanvaard is omdat het niet zeker is dat de kosten ook zullen worden gemaakt. Het Hof vond de stelling van de inspecteur aannemelijk dat vooruitbetaalde vergoedingen slechts zelden voorkomen en dan alleen als voorschot voor korte perioden. Daarbij kwam nog dat de kosten gemaakt zouden worden in een periode waarvoor de wetgever uitdrukkelijk heeft bepaald dat belastingvrije vergoeding niet mogelijk is. Daarom was ook de vooruitbetaalde vergoeding geen vrije vergoeding.