14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AT4897, 40426
Wanneer onder de Wet IB 1964 een landbouwer op de bedrijfsgrond een woning bouwde onttrok hij daarmee het perceel aan het gebruik voor de landbouw in eigenlijke zin. Voor de toepassing van de landbouwvrijstelling betekende dit dat het perceel vanaf dat moment niet meer in het kader van de uitoefening van het landbouwbedrijf werd gebruikt. De omstandigheid dat het perceel de ondergrond vormt van een aan het bedrijf dienstbare woning of dat de bedrijfsvoering vereist dat de ondernemer in de onmiddellijke nabijheid van zijn landbouwbedrijf woont, is niet van belang, aldus de Hoge Raad. De landbouwer diende de winst op het perceel die het gevolg was van de bestemmingswijziging tot zijn inkomen te rekenen. Het andersluidende oordeel van Hof Den Haag is door het arrest van de Hoge Raad vernietigd.