25 februari 2004 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN-nummer: AO8870 Zaaknr: 03/01978
Een BV had een vordering op een andere BV. Beide BV’s waren onderdeel van hetzelfde concern. Bij de verkoop van het deel van het concern waartoe de schuldenaar behoorde, werd ook de vordering overgedragen aan de koper van de aandelen. Dat gebeurde op aandrang van de moedermaatschappij van de schuldeiser. De schuldeiser wilde de vordering in hetzelfde jaar ten laste van haar winst afboeken naar nul, omdat de koper niet betaalde. In navolging van de inspecteur stond het Hof dit niet toe. Volgens het Hof bleek uit de akte van overdracht dat de BV het belang bij de vordering had overgedragen. Vóór de datum van overdracht was er geen enkele aanleiding tot afwaardering van de vordering. Volgens het Hof is de nominale waarde van de vordering aan het vermogen van de schuldeiser onttrokken door de moedermaatschappij. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen. Volgens de BV wist de inspecteur dat zij aan een gelieerde BV renteloos geld had geleend. In voorgaande jaren heeft hij de aangifte steeds gevolgd en de lening niet als onttrekking aan het vermogen van de BV beschouwd. Daarom vond de BV dat de inspecteur in dit jaar ook niet mocht corrigeren. Het Hof was het daarmee niet eens, omdat in het voorgaande jaar de vordering nog voor de nominale waarde was opgenomen. De onttrekking aan het vermogen van de BV heeft plaatsgevonden in de loop van het boekjaar, aldus het Hof.