14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AQ9970, 02/01118
Een landbouwer dreef zijn onderneming op grotendeels gepachte grond. Hij wilde de gepachte grond kopen en vroeg de verpachter om een offerte voor de verkoopprijs. Dat gebeurde in 1998. In 1999 volgde een definitief aanbod, dat de landbouwer op 3 maart aanvaardde. De levering vond plaats op 6 april. De totale koopsom voor landbouwgrond, boerderij met erf en ondergrond bedroeg ƒ 1.137.000. De landbouwer overleed op 12 juni 1999. Door het overlijden beëindigde hij zijn onderneming. Over de in de onderneming aanwezige meerwaarden moest in het jaar van overlijden belasting worden betaald. De meerwaarde van de onderneming bestond voor een groot deel uit het zogenaamde pachtersvoordeel. Als pachter had hij de door hem gepachte grond tegen een lagere prijs kunnen kopen dan de waarde in het economische verkeer. Dat verschil is het pachtersvoordeel. In geschil was de hoogte van het pachtersvoordeel. De erfgenamen berekenden dit op ƒ 655.000; de belastingdienst op ƒ 1.096.200. De verschillen kwamen voort uit het tijdstip waarop beide partijen het pachtersvoordeel bepaalden. De erfgenamen deden dit naar een eerdere datum dan de belastingdienst. Volgens Hof Arnhem had de landbouwer pas een belang bij de waardeontwikkeling van de grond vanaf het moment waarop door hem het definitieve aanbod van de verpachter was geaccepteerd. De taxatie van de inspecteur was gebaseerd op de datum van levering. Die taxatie vond het Hof reëel, omdat de taxateur van de erfgenamen tot vergelijkbare waarden kwam op de datum van levering. De inspecteur vond dat tussen de koop en de levering er geen prijsstijging was geweest. Dat vond het Hof niet geloofwaardig, omdat de inspecteur had gesteld, dat er vanaf 1998 een stijgende tendens was in de prijzen. Daarom ging het Hof uit van de taxatie van de inspecteur per april 1999, maar paste daarop een correctie toe. Het pachtersvoordeel werd door het Hof ongeveer ƒ 40.000 lager berekend.