14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJN: AZ2530, AWB 05/5101
Gemeenten hebben de mogelijkheid om een parkeerbelasting in te voeren. Die wordt geheven ter zake van het parkeren op een bepaalde plaats. Wanneer de verschuldigde belasting niet tijdig is betaald kan een naheffingsaanslag worden opgelegd. Alvorens een naheffingsaanslag op te leggen moet de parkeerder wel de gelegenheid hebben gehad om aan zijn verplichtingen te voldoen. De vraag is hoeveel tijd daarvoor aan een parkeerder gegund moet worden. Volgens de rechtbank Arnhem is die tijd beperkt. De procedure ging over het gebruik van een zogenaamde parkeerkraskaart. Dat is een kaart die is bestemd voor bezoekers van mensen die wonen in het gebied betaald parkeren. Op de kraskaart moeten datum en tijdstip van aanvang van het parkeren worden open gekrast en moet het kenteken van de auto worden vermeld. Twee minuten nadat iemand zijn auto had geparkeerd legde de controleur een naheffingsaanslag op. De parkeerder was in die tijd naar het huis van de te bezoeken bewoner gelopen om een kraskaart op te halen. Voordat hij terugliep naar de auto sprak hij volgens zijn eigen verklaring enkele minuten met de bewoner. Naar het oordeel van de rechtbank overschreed de parkeerder daardoor de minimale tijd die nodig is om de afstand tussen de parkeerplaats en deze woning en vice versa te overbruggen. De parkeerder had daardoor niet voldaan aan de voorschriften die aan het parkeren met parkeerkraskaart zijn verbonden en dus mocht een naheffingsaanslag worden opgelegd. De rechtbank vond niet van belang dat in de naheffingsaanslag een andere straat was vermeld dan de straat waar de auto geparkeerd stond, omdat vaststond dat de auto geparkeerd stond op een plaats en een tijdstip waarop hij parkeerbelasting verschuldigd was.