Participaties in scheepvaart-CV waren afzonderlijke ondernemingen

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AT4673, 03/04290

Iemand had participaties in vier scheepvaart-CV’s gekocht. Bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 merkte de inspecteur de vier participaties gezamenlijk aan als één onderneming. Dat had gevolgen voor de hoogte van de investeringsaftrek, omdat de investeringsaftrek door de inspecteur over het totale investeringsbedrag berekend werd in plaats van over het investeringsbedrag per participatie. Volgens Hof Amsterdam dreef iedere CV een afzonderlijke onderneming in fiscale zin. Van belang daarvoor was dat er sprake was van gescheiden bedrijfsvoeringen, van eigen administraties en van eigen personeel en dat er geen bedrijfsmatige verbondenheid bestond tussen de CV’s. Niet van belang vond het Hof dat het in alle gevallen ging om scheepvaartondernemingen, dat drie van de vier participaties op dezelfde dag waren aangeschaft of dat de participaties vergelijkbare posities innamen in het vermogen van de belanghebbende. De investeringsaftrek moest per onderneming worden berekend.