29 november 2006 | Overig | jurisprudentie | LJNAZ3343, AWB 05/4797 WAZ
Of een vermogensbestanddeel tot het privévermogen of tot het ondernemingsvermogen behoort, is afhankelijk van de wil van de belastingplichtige. De keuzevrijheid wordt beperkt door de grenzen van de redelijkheid. Een ondernemer die een perceel grond kocht met de bedoeling om zijn bedrijf daarheen te verplaatsen overschreed de grenzen van de redelijkheid door de grond tot zijn privévermogen te rekenen. Het perceel grond vormde verplicht ondernemingsvermogen. Een latere wijziging van de bedoeling is geen reden om de vermogensetikettering te herzien. Het enkele feit, dat de ondernemer zijn bedrijf niet verplaatste maar zijn bestaande pand verbouwde was daarom geen reden om het perceel grond als privévermogen aan te merken. De bij de latere verkoop van het perceel behaalde winst was belast. De ondernemer bracht na de aankoop van het perceel grond zijn onderneming in een VOF in. Het perceel grond was niet in de inbreng betrokken. Het was ook niet de bedoeling van de ondernemer om het perceel grond in te brengen. Er was sprake van buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. De rechtbank vond de omstandigheid dat het perceel met toepassing van de foutenleer tot het ondernemingsvermogen werd gerekend onvoldoende om te oordelen dat het perceel in de VOF was ingebracht. De bij verkoop van het perceel behaalde winst kon daarom niet aan beide firmanten worden toegerekend, maar slechts aan een van hen.