Premieheffing bij werkzaamheden in Duitsland en in Nederland

14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN: AU6884, 02/03335

Een in Nederland wonende beroepsmuzikant werkte in loondienst in Duitsland op basis van tijdelijke aanstellingen. In het jaar 1999 werkte hij van 6 januari tot en met 21 april en van 23 augustus tot en met 24 november in Duitsland gedurende 5 dagen per week. In de perioden dat hij niet in Duitsland werkzaam was ontving de musicus een Nederlandse werkloosheidsuitkering. Daarnaast verrichtte hij in Nederland werkzaamheden buiten loondienst als dirigent en koorleider. Deze werkzaamheden verrichtte hij gedurende het gehele jaar. De vraag was wat de gevolgen daarvan waren voor de Nederlandse volksverzekeringen. De inspecteur stelde zich op het standpunt, dat rekening houdend met de werkzaamheden in Duitsland, gedurende 163 dagen sprake was van verzekeringsplicht in Nederland. Volgens Hof Den Bosch was de muzikant op basis van Nederlands nationaal recht als ingezetene het gehele jaar 1999 verplicht verzekerd en premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen. Deze verzekerings- en premieplicht werden echter beperkt door de EG-verordening nr. 1408/71. Gedurende de perioden waarin hij in Duitsland werkte viel de musicus uitsluitend onder de Duitse sociale zekerheidswetgeving, omdat hij gelijktijdig werkzaamheden anders dan in loondienst in Nederland verrichtte. Op grond van de EG-verordening geldt dan de wetgeving van het land waar iemand werkzaamheden in loondienst uitoefent. Volgens het Hof mocht Nederland premie heffen over het belastbare inkomen, verminderd met het in Duitsland verdiende salaris en de inkomsten als dirigent en koorleider, die hij verdiende in de Duitse perioden. Het Hof rekende 198/360 deel van het inkomen toe aan de Duitse periode. De incidentele arbeidsinkomsten die de musicus in 1999 had verdiend rekende het Hof geheel toe aan de Duitse perioden. Van het aldus bepaalde arbeidsinkomen moesten de beroepskosten naar rato worden afgetrokken. De tijdsevenredige berekening van het premie-inkomen volgens Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 1990 en een premieberekening op basis van een tijdsevenredig deel van het maximum premie-inkomen leidden in dit geval tot een hoger bedrag aan premie. Het Hof wees die berekeningswijzen daarom af.