14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AR4486, 02/00225
Een gemeente was ook ondernemer voor de omzetbelasting. In de aangifte omzetbelasting over de maand april 1994 heeft de gemeente zowel onder de verschuldigde belasting als onder de voorbelasting een bedrag opgenomen in verband met de levering aan respectievelijk door haar van vuilniswagens en vuilcontainers. De gemeente had deze zaken gekocht en vervolgens in huurverkoop overgedaan aan een derde. Deze derde verhuurde de zaken weer aan de gemeente. De huurkoopovereenkomst had een looptijd van tien jaar. De huurovereenkomst had ook een looptijd van 10 jaar. De jaarlijkse huur was gelijk aan de jaarlijkse huurkooptermijn, die na de eerste betaling voor de huurkooptransactie resteerden.Na een boekenonderzoek bij de gemeente legde de belastingdienst een naheffingsaanslag op voor het gehele bedrag van de voorbelasting. De inspecteur was van mening, dat de zaken door de gemeente werden gebruikt voor haar overheidstaak. Dan is er geen recht op aftrek van voorbelasting. Aan de huurkoper had de gemeente BTW in rekening gebracht als niet-ondernemer. Op grond van de wet was de gemeente die BTW verschuldigd, omdat deze op een factuur was vermeld. Naar het oordeel van Hof Arnhem waren de zaken door de gemeente in gebruik genomen voor haar overheidstaak, maar vervolgens verkocht. Op grond van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG had de gemeente bij de huurkooptransactie recht op herziening van de aftrek van voorbelasting. Over de hoogte van het deel van de voorbelasting, dat in die situatie in aftrek kon komen, waren de gemeente en de inspecteur het eens. Het Hof volgde partijen in die opvatting en achtte 96 % van de in rekening gebrachte BTW als voorbelasting aftrekbaar. De in rekening gebrachte BTW was echter lager dan het in de aangifte in aftrek gebrachte bedrag. Daarom bleef de naheffingsaanslag gedeeltelijk in stand.