14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AV2208, 04/01614
Zeevarenden die per jaar doorgaans meer dan 180 dagen aan boord van een zeeschip verblijven hebben recht op de zeedagenaftrek. Dat is een aftrekpost van een vast bedrag per dag dat zij aan boord van een dergelijk schip verblijven. Het woord “doorgaans” is gebruikt om aan te geven dat het gaat om een te verwachten arbeidspatroon, waarbij het verloop in eerdere jaren mee kan spelen. Dat laatste deed zich voor in een procedure voor Hof Amsterdam uit 2005, waarin het Hof de aftrek toestond in een jaar waarin de betreffende zeeman de vereiste 180 dagen niet haalde. Hof Arnhem deed uitspraak in een geval, waarin een werknemer na verschillende jaren als zeevarende werkzaam te zijn geweest in de loop van het belastingjaar op wachtgeld werd gesteld. De wachtgeldperiode liep door tot het einde van het belastingjaar. In het betreffende jaar haalde de zeevarende slechts 151 zeedagen. Volgens het Hof had hij toch recht op zeedagenaftrek, omdat bij herrekening de werkzame periode in het jaar 272 werkbare dagen zou omvatten. De norm van 180 dagen zou dan worden herrekend tot 272/365 x 180 is 134 dagen. Daarnaast speelde een rol dat bij voortzetting van het normale vaarpatroon na de laatste verlofperiode het aantal zeedagen in 2001 op 192 zou zijn uitgekomen.