16 augustus 2007 | Overig | jurisprudentie | LJNBB1983, AWB 06/3797
De verkoop van een huis onder het voorbehoud van een vruchtgebruik kan tot gevolg hebben, dat bij het overlijden van de verkoper de woning voor de koper een fictieve verkrijging voor het successierecht vormt. Over een dergelijke verkrijging is successierecht verschuldigd. Uitgangspunt voor de berekening van het successierecht is de waarde van de verkrijging op het tijdstip van overlijden van de erflater. Op dit bedrag mag in aftrek worden gebracht de waarde van wat de erflater bij de verkoop van de verkrijger heeft bedongen. De vraag was of de fictiebepaling ook van toepassing is wanneer de woning die destijds werd verkocht onder het voorbehoud van een recht van gebruik en bewoning is vervangen door een andere woning, in dit geval een appartement. De akte waarbij de woning werd geleverd en het recht van gebruik en bewoning werd gevestigd bevatte een zogenaamde vervangende woonruimte-clausule. De kinderen waren verplicht om mee te werken aan de verkoop van de huidige woning en de aankoop van een vervangende woning voor de ouders. Volgens het Burgerlijk Wetboek (BW) was sprake van zaaksvervanging. Het - in 1992 gevestigde - recht van gebruik en bewoning ging bij de verkoop van de woning en de aankoop van het appartement van rechtswege over op het appartement. Dat was ook uitdrukkelijk in de leveringsakte van het appartement opgenomen. De volgende vraag was over welke waarde van de woning het successierecht moest worden berekend. Volgens de erfgenamen was dat de waarde van de woning ten tijde van de verkoop van de blote eigendom in 1992. Zij beriepen zich op een resolutie van de staatssecretaris van Financiƫn uit 1964, waarin de staatssecretaris goedkeurde dat de waarde van een fictief verkregen onroerende zaak maximaal de waarde is op het tijdstip van de rechtshandeling die tot toepassing van de fictiebepaling leidde. De rechtbank deelde deze opvatting en zag geen aanleiding om de resolutie niet toe te passen bij zaaksvervanging. De door de belastingdienst bepleite opvatting dat als waarde de waarde op het tijdstip van levering van de vervangende zaak gold, was niet juist. Bij die rechtshandeling werd niets verkregen ten laste van het vermogen van de erflater.