Recht van overgang is volgens Financien niet in strijd met Europees recht

14 mei 2007 | Ministerie van Financiƫn | publicatie | WDB 2004-00209 U

Naar aanleiding van het arrest Barbier van het Hof van Justitie EG betreffende het recht van overgang zijn Kamervragen gesteld. In antwoord daarop deelt de staatssecretaris het volgende mede. Het recht van overgang wordt geheven over binnenlandse bezittingen van niet in Nederland wonende personen bij overlijden of schenking, onder aftrek van binnenlandse schulden. Een dergelijke heffing naar het situsbeginsel komt in veel landen voor. In de zaak Barbier was aan de orde of bij de waardering voor het recht van overgang van een onroerende zaak rekening gehouden moet worden met de op de juridische eigenaar daarvan rustende onvoorwaardelijke verplichting om die zaak te leveren aan de persoon die daarvan de economische eigendom heeft. Volgens de Nederlandse wet moet met deze leveringsverplichting wel rekening worden gehouden als de juridische eigenaar op de datum van overlijden in Nederland woonde, maar mag dat niet als hij bij zijn overlijden in een andere lidstaat woonde. Dat is naar het oordeel van het Hof van Justitie in strijd met het gemeenschapsrecht. Het Hof heeft zich niet uitgelaten over de vraag of, indien 90% van de nalatenschap zich in Nederland bevindt, de nalatenschap behandeld moet worden als ware zij de nalatenschap van een ingezetene.De Europese Commissie vond een aantal elementen uit het recht van overgang in strijd met het Europese recht, met name het feit dat nalatenschappen en schenkingen van niet-ingezetenen van wie de nalatenschap of de schenking zich volledig of bijna volledig in Nederland bevindt, zijn uitgesloten van de voor het successie- en schenkingsrecht geldende vrijstellingen. In het Belastingplan 2002 is de Successiewet 1956 in dat opzicht gewijzigd. De Nederlandse regeling van het recht van overgang is naar de mening van de staatssecretaris niet strijdig met het EG-recht.