Reden voor aanpassing afvalwatercoëfficiënt onvoldoende onderzocht

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AU2792, 39712

De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Haag over de toepassing van de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren in geval van een recreatiebedrijf vernietigd. Het waterschap had bij het vaststellen van de aanslag over 1996 een hogere (forfaitaire) afvalwatercoëfficiënt per kubieke meter water gehanteerd dan in voorgaande jaren. Tot 1 januari 1996 gold voor recreatiebedrijven een afvalwatercoëfficiënt van 0,023. Per 1 januari 1996 vielen recreatiebedrijven onder een nieuwe, specifiek voor hen geldende post van de verordening met een afvalwatercoëfficiënt van 0,04. Volgens de modelverordening van de Unie van Waterschappen gold voor recreatiebedrijven een afvalwatercoëfficiënt van 0,023.Volgens de Hoge Raad had het Hof ten onrechte buiten beschouwing gelaten of het onderzoek dat had geleid tot de aanpassing van de afvalwatercoëfficiënt wel deugdelijk was. Het antwoord op deze vraag zou van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de stelling dat invoering van de afvalwatercoëfficiënt van 0,04 tot een onredelijke en willekeurige heffing leidde. Het oordeel van het Hof was daarom onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Den Bosch.