14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJN: AY7265, AWB 05/7080 IB/PVV
Een werkgever had een bedrijfsautoregeling ingevoerd waarbij voor iedere werknemer die deel nam aan de regeling een exploitatierekening werd bijgehouden. Ten laste van de werknemer werden de kosten van de auto geboekt. De (vaste en variabele) vergoedingen waarop de werknemer recht had werden te zijnen gunste geboekt in de exploitatierekening. De gekozen systematiek van afschrijving was degressief. De afschrijving bedroeg in het eerste tot en met het vierde jaar respectievelijk 22,5%, 20%, 12,5% en 10%. Voor de volgende jaren bedroeg de afschrijving nihil. Aan het eind van het kalenderjaar werd de exploitatierekening afgesloten. Een overschot werd als loon aan de werknemer uitbetaald; een tekort moest de werknemer aan de werkgever betalen onder aftrek van de reeds betaalde eigen bijdrage voor het privégebruik van de auto. Voor de bijtelling voor het privégebruik in de inkomstenbelasting kon dit systeem nadelig uitpakken, met name door de degressieve afschrijving. Daardoor werd in de eerste jaren een hoger bedrag in rekening gebracht dan in latere jaren. Het aan de werknemer berekende bedrag kon hoger uitkomen dan het bedrag van de bijtelling voor de aftrek van de bijdrage voor privégebruik. Een negatieve bijtelling was echter niet mogelijk. Volgens de rechtbank Den Haag is een forfaitaire regeling als die voor het privégebruik van een auto altijd in zekere mate ruw. De wet biedt niet de mogelijkheid om rekening te houden met de gemiddelde bijdrage van de werknemer ter voorkoming van nadeel.