14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJN: AX0850, AWB 05/3152
Een DGA die als mede-aansprakelijke voor een lening van de bank aan zijn BV (een deel van) de schuld van de BV aan de bank betaalt, krijgt hierdoor een vordering op de BV. Die vordering is ontstaan op het moment van aangaan van de lening door de BV, maar onder de voorwaarde van betaling door de DGA. Tot het moment van betaling door de DGA is er geen sprake van een terbeschikkingstelling aan de BV omdat daarvoor vereist is dat de BV feitelijk de beschikkingsmacht heeft gekregen over een vermogensbestanddeel. Wanneer de BV de regresvordering niet kan betalen vormt het verlies op de vordering negatieve inkomsten uit werkzaamheid voor de DGA. De rechtbank Breda vond de omstandigheid dat de BV al was ontbonden op het moment waarop de vordering onvoorwaardelijk werd geen reden om deze niet als terbeschikkingstelling aan te merken. Op grond van het Burgerlijk Wetboek kan de vereffening van de BV worden heropend, waardoor de BV als rechtspersoon herleeft. Dat de vereffening in dit geval niet was heropend verhinderde de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling niet.