Reikwijdte arrest De Groot bij bepaling aftrek elders belast

14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN: AT4957, 03/00609

Een inwoner van Nederland werkte zowel in Nederland als in Italië. Zijn ex-echtgenote en zijn dochter woonden in Italië. De dochter studeerde daar. Zij ontving van haar vader maandelijks een bijdrage van ƒ 2.600 tot haar 27e verjaardag. De inspecteur paste het arrest-De Groot van het Hof van Justitie EG ambtshalve toe over het jaar 1998. Het arrest-De Groot heeft betrekking op de wijze van berekenen van de aftrek elders belast indien persoonlijke aftrekposten niet in het buitenland geldend gemaakt kunnen worden. In de procedure over de aanslag inkomstenbelasting 1998 ging het om de reikwijdte van dit arrest en de toepassing daarvan bij deze aanslag. Het Hof van Justitie EG overwoog in het arrest-De Groot, dat het gemeenschapsrecht geen specifieke eisen stelt aan de wijze waarop in de woonstaat rekening wordt gehouden met de persoonlijke en gezinssituatie van een werknemer die in een bepaald belastingjaar in die staat en in een andere lidstaat inkomsten heeft verworven, tenzij de voorwaarden waaronder de woonstaat met deze situatie rekening houdt discriminatie of een belemmering van een fundamentele vrijheid opleveren. De Hoge Raad besliste dat Nederland geen kosten in aftrek hoeft te brengen bij de berekening van de hoogte van de in Nederland verschuldigde inkomstenbelasting van bronnen waarvan de opbrengsten overeenkomstig de bepalingen van het OESO-modelverdrag zijn verdeeld. In dit geval hoefde Nederland dus geen bronkosten in aftrek toe te laten waarvan de bron ter heffing aan Italië was toegewezen. Het Hof weigerde de door de belanghebbende geclaimde aftrek van een aantal kosten die tot de inkomenbesteding gerekend moesten worden in plaats van tot de inkomensverwerving. Het Hof paste wel de aftrek elders belast aan overeenkomstig een arrest van de Hoge Raad, waarin de gevolgen van het arrest-De Groot voor de Nederlandse belastingheffing zijn uitgewerkt. De geclaimde forfaitaire aftrek voor kosten van levensonderhoud van de dochter bij nagenoeg volledig onderhoud stond het Hof niet toe, omdat de belanghebbende geen cijfermatig inzicht in het inkomens- en bestedingspatroon van zijn dochter verstrekte.