14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AO7340 Zaaknr: 38672
Hof Amsterdam was van oordeel, dat de reiskosten, die een ongehuwde militair in 1996 maakte om van de woonplaats van zijn ouders naar de kazerne te reizen, aftrekbare kosten waren. De militair moest van maandagochtend tot vrijdagmiddag in de kazerne verblijven. In het weekeinde ging hij naar het huis van zijn ouders. In 1996 was hij achtereenvolgens op twee plaatsen gelegerd.Het Hof was van oordeel, dat een ongehuwde, meerderjarige in beginsel verblijf houdt op de plaats waar hij meestentijds zowel overdag als 's nachts zijn leven doorbrengt. Toch vond het Hof dat de verblijfplaats van de militair de eerste acht maanden van 1996 bij zijn ouders was. Daarom waren de reiskosten van de woonplaats van zijn ouders naar de eerste kazerne aftrekbare beroepskosten. In de laatste vier maanden van 1996 was de militair op een andere kazerne gelegerd. De reiskosten in die periode waren volgens het Hof niet aftrekbaar. Het Hof heeft niet duidelijk gemaakt waarop dit verschil in beoordeling is gebaseerd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof wegens ontoereikende motivering vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Den Haag.