Rekening-courantschuld toch geen eigenwoningschuld

5 oktober 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNBB4738, 42110

Een DGA bezat alle aandelen van twee BV’s. Hij had een hypotheekschuld voor zijn eigen woning aan een van de BV’s. Daarnaast had hij schulden in rekening-courant aan beide BV’s. Voor de aankoop van een nieuwe woning leende hij geld van een van beide BV’s via de rekening-courantverhouding. De DGA verhoogde daarna deze lening voor een verbouwing van zijn nieuwe woning. Na de verkoop van zijn oude woning loste de DGA zijn hypotheekschuld aan de BV af. De rekening-courantschuld liep op door de overboeking van een rekening-courantschuld die de DGA had bij een andere BV. De DGA meende dat de totale rekening-courantschuld als eigenwoningschuld moest worden aangemerkt. De inspecteur merkte slechts een deel van de rekening-courantschuld aan als eigenwoningschuld en weigerde gedeeltelijk de aftrek van de betaalde rente op de inkomsten uit de eigen woning. Wel stond hij, door het wettelijke maximum slechts gedeeltelijk, aftrek van de rente als persoonlijke verplichting toe. Naar het oordeel van Hof Den Bosch slaagde de DGA erin het bewijs te leveren dat de opgenomen bedragen aan de eigen woning waren besteed. In cassatie heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigd. Het Hof had niet gereageerd op de stelling van de inspecteur dat de toename van de rekening-courantschuld bij de BV voor een deel het gevolg was van aflossing van de rekening-courantschuld aan de andere BV. Die schuld had geen betrekking op de eigen woning. Omdat het Hof die stelling onbesproken liet ging de Hoge Raad in cassatie veronderstellenderwijs van de juistheid daarvan uit. Met dat uitgangspunt is het oordeel van het Hof dat de op die toename betrekking hebbende rente behoort bij het inkomen uit de eigen woning niet juist.