Ruime landbouwvrijstelling tot 1 april 1986 geldt niet voor pachter

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AF4523 Zaaknr: 38008

De landbouwvrijstelling is bedoeld om de waardestijging van landbouwgrond door inflatie buiten de belastingheffing te houden. De regeling is in de loop der jaren een aantal malen gewijzigd. Een belangrijke wijziging vond plaats per 1 april 1986. Tot die datum viel bestemmingswijzigingswinst, dat is de waardeverandering door gebruik van de grond buiten de landbouw, ook onder de vrijstelling. Die vrijstelling gold alleen tijdens de eigen bezitsperiode. Dat betekent, dat een landbouwer, die door hem gepachte grond kocht kort voor 1 april 1986, het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de door hem betaalde prijs (het zogenaamde pachtersvoordeel) bij verkoop van de grond tot zijn winst moest rekenen. De landbouwer vond, dat het verschil tussen de waarde in het economische verkeer op 1 april 1986 (ƒ 580.000) en de waarde bij agrarisch gebruik op die datum (ƒ 368.000) vrijgesteld moest worden. Hof Den Haag en Hoge Raad deelden die mening niet, omdat de waardeontwikkeling was toe te rekenen aan de bezitsperiode van de vorige eigenaar en de pachter daar geen belang bij had. De Hoge Raad kende wel een vrijstelling toe voor het verschil tussen de waarde bij agrarisch gebruik op verkoopdatum en de waarde bij agrarisch gebruik op aankoopdatum. Die vrijstelling had het Hof niet gegeven.