Schade aan pand belet toepassing werktuigenvrijstelling OZB niet

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN-nummer: AO5765 Zaaknr: 98/03966

De onroerende zaakbelasting kent een zogenaamde werktuigenvrijstelling. Die houdt in, dat de waarde van de onroerende zaak wordt verminderd met de waarde van de daarin aanwezige werktuigen. Voorwaarde voor de werktuigenvrijstelling is dat de werktuigen uit de onroerende zaak verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde en niet op zichzelf als onroerende zaak zijn aan te merken. Het waardebehoud heeft betrekking op de waarde als werktuig. In een procedure over de aanslag onroerende zaakbelasting die betrekking had op een elektriciteitscentrale paste de gemeente de werktuigenvrijstelling niet toe. Volgens het Hof stelde de gemeente aan de toepassing van de werktuigenvrijstelling strengere eisen dan de wet. Volgens het Hof is het toegestaan dat het pand beschadigd wordt om werktuigen te verwijderen, als het maar niet gaat om beschadiging van betekenis. Voor de toepassing van de werktuigenvrijstelling is niet van belang dat het werktuig moet worden gedemonteerd om verwijdering mogelijk te maken en dat het vervolgens moet worden gemonteerd om zijn waarde te behouden. Het gaat dan om de functionele waarde van het werktuig na verwijdering en niet om de bedrijfseconomische waarde ervan. Volgens het Hof heeft de belanghebbende met het overgelegde rapport bewezen, dat de opgesomde en beschreven werktuigen op de in het rapport aangeduide wijze kunnen worden verwijderd en hun waarde als werktuig behouden. Dit brengt mee dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de werktuigenvrijstelling.