14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AY8648, 40945
Iemand had in het verleden een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule gesloten, die zou aflopen op 1 november 1990. De verzekeringsmaatschappij deelde hem mee dat hij niet alleen de mogelijkheid had om van de kapitaalsuitkering een lijfrente aan te kopen, maar dat hij ook de mogelijkheid had om de polis af te kopen tegen een uitkering ineens. De afkoopwaarde van de polis bedroeg ƒ 109.212. Zijn assurantietussenpersoon wees de polishouder op de mogelijkheid om de polis voor de expiratiedatum te verkopen aan een particulier. De polishouder overhandigde de polis aan zijn adviseur en gaf hem volmacht om de polis te vervreemden. De verkoop kwam tot stand via een aantal andere tussenpersonen. De koper was een particulier met verrekenbare verliezen, die meer van dergelijke transacties had gedaan voor deze tussenpersonen. Tussen de verkoper en de koper of diens tussenpersonen was geen enkel contact geweest. De verkoper vermeldde de opbrengst van de verkoop niet in zijn aangifte inkomstenbelasting 1990. Uitgaande van een reële verkoop van de polis was dat terecht, omdat de uitkeringen bij de ontvanger daarvan zouden worden belast. In 1995 legde de belastingdienst een navorderingsaanslag op aan de verkoper, ervan uitgaande dat er geen reële verkoop had plaatsgevonden maar een afkoop. Volgens Hof Arnhem slaagde de inspecteur er niet in om te bewijzen dat de polis was afgekocht. Het Hof accepteerde de verklaring van de verkoper dat hij zich niet bewust was van een fiscale constructie en ervan overtuigd was dat de lijfrentetermijnen bij de koper belast zouden zijn. Daarom vernietigde het Hof de navorderingsaanslag. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de staatssecretaris tegen deze uitspraak afgewezen. De inspecteur had aangevoerd dat de wil van partijen niet was gericht op verkoop maar op afkoop, ondanks de andere bewoordingen van de overeenkomst. De voorwaarde voor het bestaan van een overeenkomst dat de wil van beide partijen gericht moet zijn op het doel van de overeenkomst geldt niet alleen bij verkoop maar ook bij afkoop. Het Hof vond niet aannemelijk dat de werkelijke wil van de polishouder erop was gericht om de polis te zijnen gunste af te kopen. De polishouder had volgens het Hof de mogelijkheden van uitvoering van de lijfrenteclausule en vervreemding met elkaar vergeleken en op basis daarvan zijn keuze gemaakt. De Hoge Raad vond het oordeel van het Hof toereikend gemotiveerd en niet onbegrijpelijk.