Schuld aan eigen BV wordt anders behandeld dan vordering op eigen BV

3 april 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJNBA5187, BK-06/00124

Sinds de invoering in 2001 van de nieuwe Wet op de Inkomstenbelasting (de wet IB 2001) geldt er een bijzondere regeling voor vermogensbestanddelen die een aandeelhouder aan zijn eigen BV ter beschikking stelt. Dergelijke vermogensbestanddelen vallen, anders dan overige vermogensbestanddelen die niet tot het vermogen van een onderneming behoren, niet in box 3 maar in box 1. Deze regeling staat bekend als de terbeschikkingstellingsregeling. Een voorbeeld is een vordering die de aandeelhouder heeft op zijn BV. Een directeur-grootaandeelhouder (DGA) wilde het spiegelbeeld van deze situatie ook onder de terbeschikkingstellingsregeling laten vallen. De DGA had geen vordering op maar een schuld aan zijn BV. Wanneer de schuld onder de terbeschikkingstellingsregeling zou vallen zou de DGA de betaalde rente in aftrek kunnen brengen op zijn inkomen in box 1. De schuld was aangegaan voor beleggingen in aandelen en bedroeg op 1 januari 2002 € 2,2 miljoen en op 31 december 2002 € 2,6 miljoen. De door de BV in rekening gebrachte rente bedroeg in 2002 € 75.000. Op grond van de (duidelijke) tekst van de wet valt een schuld aan de BV niet onder de terbeschikkingstellingsregeling. De DGA vond dat een vorm van discriminatie. Volgens Hof Den Haag is de positie van de aanmerkelijkbelanghouder die geld leent van zijn BV om te beleggen niet gelijk aan de positie van de aanmerkelijkbelanghouder die geld leent aan zijn BV ten behoeve van haar onderneming. Uitgaande van de door de wetgever getrokken parallel met een ondernemer die zijn onderneming voor eigen risico drijft moet het door de BV uitgeleende geld geacht worden te zijn onttrokken aan het ondernemingsvermogen. De DGA onderscheidde zich in dit geval niet van een particulier die zijn vermogen aanwendt ter belegging en hoefde dus ook niet anders behandeld te worden.