Service klein onderhoud door woningcorporatie was belaste prestatie

14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN: AU6641,BK 334/04

Een woningcorporatie sloot naast een huurovereenkomst met haar huurders een serviceonderhoudscontract. Dit contract bevatte een aantal verplichte onderdelen en één facultatief onderdeel, te weten de service klein onderhoud. Voor deze service bracht de woningcorporatie een vergoeding van € 4,40 per maand in rekening. De vergoedingen voor het serviceonderhoudscontract werden door de woningcorporatie niet in de heffing van omzetbelasting betrokken. De inspecteur stelde zich op het standpunt dat de vergoeding voor de service klein onderhoud ten onrechte niet in de heffing van omzetbelasting was betrokken en legde naheffingsaanslagen op. De woningcorporatie ontkende niet dat de vergoeding belast was, maar beriep zich op strijd met het vertrouwens-, het gelijkheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Hof Leeuwarden wees deze beroepen af.Ter onderbouwing van het beroep op het vertrouwensbeginsel wees de woningcorporatie op eerdere controles van de belastingdienst en een impliciet door de belastingdienst ingenomen standpunt. Dat er eerdere controles waren geweest kon de woningcorporatie niet aannemelijk maken. Voor het beroep op het gelijkheidsbeginsel was van belang dat er geen landelijk beleid was op grond waarvan de vergoeding onbelast bleef. De woningcorporatie slaagde er niet te bewijzen dat in een meerderheid van de vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege was gebleven. Het Hof was verder van oordeel dat de naheffingsaanslag niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel was opgelegd. Het nadeel dat de woningcorporatie ondervond omdat zij de nageheven omzetbelasting niet meer kon verhalen op haar huurders was daartoe onvoldoende.Het Hof verminderde wel de bij de naheffingsaanslag over de eerste zes maanden van 2002 opgelegde boete. Volgens het Hof was sprake van grove schuld van de woningcorporatie en was een boete van 25 % (€ 6.370) passend en geboden. Vanwege het verstrijken van een redelijke termijn voor de tenuitvoerlegging van de straf verminderde het Hof de boete met 10 % tot € 5.733. De boete die bij de naheffingsaanslag over de periode van 1 januari 1998 tot 31 december 2001 was opgelegd werd door het Hof vernietigd. Volgens het Hof was het standpunt van de woningcorporatie gezien het feit dat sommige inspecteurs de vergoeding niet in de heffing van omzetbelasting betrokken, een pleitbaar standpunt. Daaraan was een einde gekomen door de publicatie van een uitspraak van Hof Amsterdam in 2001. Vanaf dat moment was duidelijk dat het standpunt van de woningcorporatie niet juist was.