14 mei 2007 | Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | LJN: AT8477, 03/5639 CSV
Een onderneming ging in 1996 failliet. Het UWV voerde in verband daarmee in 1999 een eindcontrole over de jaren 1994 tot en met 1996 uit. Daaruit bleek dat de loonopgaveverplichting niet juist was nagekomen. Er waren nettolonen afgesproken, waarvan een groot deel buiten de loonadministratie werd gehouden als kostenvergoeding. Het UWV merkte deze bedragen als bovenmatige vergoedingen aan en hief premies werknemersverzekeringen na. Daarbij werd een boete opgelegd van 100% wegens ernstige en verhoudingsgewijs omvangrijke fraude. De boete over 1994 werd na bezwaar vernietigd. In navolging van de rechtbank was de Centrale Raad van Beroep van oordeel dat terecht was nageheven. Ook de boete was terecht opgelegd. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verminderde de Centrale Raad van Beroep de boete met 10%. Voor de opgelegde correctienota’s was het tijdsverloop niet zodanig dat de redelijke termijn was overschreden.