14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AP9646 Zaaknr: 38795
Een student had met ingang van 1 september 1998 geen recht meer op de basisbeurs en de aanvullende beurs, maar alleen nog op een rentedragende lening en een OV-jaarkaart. Hij maakte geen gebruik van het recht op een rentedragende lening. In zijn aangifte inkomstenbelasting 1999 wilde hij de werkelijke studiekosten als aftrekbare kosten opnemen. De belastingdienst stond slechts aftrek toe voor de in de wet genoemde forfaitaire bedragen. Hof Den Haag vond dat alleen het recht op de basisbeurs de aftrek van werkelijke kosten kon verhinderen. Omdat de student daarop geen recht meer had, mocht hij de werkelijke kosten in aftrek brengen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd. Toen de forfaitaire aftrek van studiekosten werd ingevoerd was het recht op een rentedragende lening na overschrijding van de maximale studieduur een van de vormen van studiefinanciering. Daarom kan niet worden aangenomen, dat de wetgever de forfaitaire aftrek van studiekosten alleen heeft willen invoeren voor studenten met recht op een basisbeurs. De student had slechts recht op aftrek van de forfaitaire bedragen.