14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AR4368, 39234
Iemand trok in zijn aangifte inkomstenbelasting 1999 autokosten af als buitengewone lasten wegens invaliditeit. Zijn autokosten bedroegen in dat jaar ƒ 12.142. Daarmee overtroffen ze de autokosten van personen die niet ziek of invalide zijn, maar die overigens in een gelijke positie verkeerden met ƒ 1.978. Bij de bepaling van de autokosten was geen rekening gehouden met de van de werkgever ontvangen reiskostenvergoeding van ƒ 2.407. Dat had volgens de Hoge Raad wel gemoeten. Na vermindering van de autokosten met het bedrag van de vergoeding was er geen aftrek van autokosten mogelijk. Voor de aftrek van buitengewone lasten komen slechts in aanmerking de op een persoon drukkende uitgaven. Een eventueel daarvoor ontvangen vergoeding dient, voorzover deze niet tot het inkomen behoort, in mindering te worden gebracht.