Staking onderneming of voortzetting elders?

14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJNAZ6956,AWB 06/422

Ondernemers die een bedrijfsmiddel verkopen kunnen voor de boekwinst een herinvesteringsreserve vormen waardoor de belastingheffing wordt uitgesteld. De reserve wordt afgeboekt op de aanschaffingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in een later jaar worden aangeschaft. Door de afboeking van de herinvesteringsreserve op de aanschafkosten mag de gezamenlijke boekwaarde van de nieuwe bedrijfsmiddelen niet lager worden dan de boekwaarde van de vervreemde bedrijfsmiddelen vlak voor de vervreemding. Het is niet mogelijk om een herinvesteringsreserve te vormen of in stand te houden wanneer de onderneming wordt gestaakt, ook niet als de ondernemer een nieuwe onderneming begint. In voorkomende gevallen zal beoordeeld moeten worden of sprake is van de vervreemding van bedrijfsmiddelen of van staking van de onderneming. Ingeval van een VOF die een cafetaria dreef dat op 1 mei 2001 werd verkocht, waarna de VOF vanaf die datum een ander cafetaria dreef op ongeveer 1 kilometer van het oude cafetaria, oordeelde de rechtbank dat de onderneming niet was gestaakt. Bepalend was dat een deel van de clientèle van het eerste cafetaria meeging naar het nieuwe cafetaria. Niet van belang vond de rechtbank dat het nieuwe cafetaria in een andere wijk was gelegen, omdat de parkeergelegenheid bij het nieuwe cafetaria beter was waardoor het voor vroegere cliënten van het oude cafetaria gemakkelijk was om naar het nieuwe cafetaria te komen. Evenmin van belang voor het aannemen van een staking van de onderneming vond de rechtbank dat het oude pand eigendom van de firmanten was terwijl het nieuwe pand werd gehuurd. Volgens de rechtbank zegt dat niets over het voortbestaan van de onderneming als zodanig. Dat gold ook voor een uitbreiding van de werkzaamheden met een eetcafé. De firmanten mochten een herinvesteringsreserve vormen voor het deel van de verkoopwinst op inventaris en goodwill dat was geherinvesteerd in het nieuwe cafetaria. De firmanten hadden aan het einde van het jaar 2001 niet het voornemen om tot verdere investeringen over te gaan. Complicerende factor was dat tegelijk met de overgang naar het nieuwe pand er een nieuwe firmant toetrad. De inspecteur stelde zich op het standpunt dat de oude firmanten hun onderneming gedeeltelijk hadden gestaakt. De oude firmanten beriepen zich tijdens de procedure op de mogelijkheid om een deel van de onderneming geruisloos over te dragen. De vraag was of het vereiste verzoek daartoe tijdig was gedaan. Dat verzoek moet bij de aangifte worden gedaan, maar kan daarna nog worden gedaan zolang het aanvankelijk achterwege laten daarvan geen onherroepelijke gevolgen heeft gehad. De rechtbank honoreerde het verzoek tot geruisloze doorschuiving.