Tarieven reinigingsrecht onverbindend

15 november 2006 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJNAZ3095, 05/00509

De bevoegdheid om de tarieven voor gemeentelijke heffingen vast te stellen komt volgens de Gemeentewet toe aan de gemeentelijke wetgever. De belastingrechter mag over de vastgestelde tarieven niet oordelen, behalve wanneer het tarief zodanig is vastgesteld dat de geraamde baten van de gemeentelijke heffing uitgaan boven de geraamde lasten. Een gemeente kende een afvalstoffenheffing en een reinigingsrecht. De afvalstoffenheffing had betrekking op huishoudelijk afval; het reinigingsrecht op bedrijfsvuil. Voor de toerekening van kosten aan de afvalstoffenheffing en aan het reinigingsrecht hanteerde de gemeente een verdeling van 58% en 42%. Deze verdeling werd ook toegepast op de te verwachten hoeveelheid afval. De kosten van de heffingen bestonden ten dele uit kosten van straatreiniging en van reinigingspolitie. De doorberekende kosten van straatreiniging hadden betrekking op zwerfafval dat ontstond bij het aanbieden van huishoudelijke- en bedrijfsafvalstoffen. Volgens het Hof moesten deze kosten ook volgens de eerder vermelde verhouding worden doorberekend. Dat gold ook voor de doorberekende kosten van de reinigingspolitie. Niettemin had er een andere toerekening plaatsgevonden om het tarief voor de afvalstoffenheffing niet met een hoger percentage te laten stijgen dan het tarief van het reinigingsrecht. Na correctie van de toerekening van de kosten stelde het Hof vast dat de geraamde opbrengst van het reinigingsrecht de geraamde lasten overschreed met ongeveer € 350.000. Het tarief was onverbindend met als gevolg dat een naar dat tarief opgelegde aanslag vernietigd moest worden.