14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN: AU1656, 03/01460
Een BV kende haar DGA in het jaar 2000 naast het reguliere salaris een bedrag van ƒ 10.000 aan zogenaamd uitgesteld salaris toe. Dat bedrag hoefde de BV pas in 2022 te betalen. Bij de vaststelling van de winst van de BV werd wel rekening gehouden met het uitgestelde salaris, maar bij de loon- en inkomstenbelasting niet. Het normale salaris bedroeg in 2000 ƒ 86.426. De inspecteur was van mening dat het uitgestelde salaris in het jaar 2000 belast moest worden en corrigeerde de aangifte inkomstenbelasting van de DGA. De Wet op de Loonbelasting kent weliswaar de mogelijkheid van uitgesteld salaris, maar het mag dan om niet meer dan 10% van het normale salaris gaan. Als is afgesproken dat een groter deel van het loon op een ongebruikelijk tijdstip zal worden genoten, is het gehele salaris belast in het jaar van toekennen, ongeacht het moment van betaling volgens de afspraak. Deze bepaling werkt door naar de inkomstenbelasting voor de vaststelling van het genietingsmoment.Hof Den Bosch was van oordeel dat sprake was van het genieten van loon op een ongebruikelijk tijdstip omdat het bedrag van ƒ 10.000 pas 22 jaar na de toekenning zou worden betaald. Het uitgestelde salaris bedroeg meer dan 10% van het toegekende jaarsalaris en was dus een meer dan bijkomstig deel van het salaris. Het Hof wees de opvatting dat alleen het gedeelte dat boven de 10%-grens uitging in de heffing kon worden betrokken af omdat daarvoor geen steun in de tekst van de wet of de wetsgeschiedenis was te vinden.